- tun
- tunI 〈onovergankelijk werkwoord〉1 doen2 〈regionaal〉aan 't … zijn ⇒ doen3 〈regionaal; als hulpwerkwoord ter omschrijving van de conjunctief〉♦voorbeelden:1 ich habe zu tun • ik heb het drukimmer zu tun haben • steeds bezig, in de weer (moeten) zijner hatte dort geschäftlich zu tun • hij was daar voor zakensie hat noch in der Küche zu tun • ze moet nog wat doen in de keukentu doch nicht so! • stel je niet zo aan!sie tut nur so • zij doet maar alsof2 die Mutter tut kochen • de moeder is aan 't koken3 wenn er das wissen tät(e) • als hij dat zou wetenII 〈overgankelijk werkwoord〉1 doen♦voorbeelden:1 jemandem Gutes tun • goed doen voor iemand〈onpersoonlijk werkwoord〉 es tat einen Knall • er viel, kwam een knal, klapeinen Schrei, Seufzer tun • een kreet, zucht slakener will sehen, was sich tun lässt • hij zal, wil wel eens kijken wat er aan te doen isso, das wäre getan! • zo, dat was dat!, zo, dat is gebeurd!es tun • (a) het doen 〈ook coïteren〉; (b) genoeg zijn, (ook al) goed zijn • (c) het (uit)houden, meegaan〈informeel〉 das tut nichts • dat doet er niet toe〈informeel〉 was tuts? • wat zou het?〈informeel〉 was tut das schon? • wat geeft dat nou?was tun? • wat te doen?tus doch! • doe het dan!〈informeel〉 viel an jemandem tun • veel voor iemand doendamit ist es nicht getan • daarmee is de zaak nog niet rond, afgewerktsonst bekommst, 〈informeel〉kriegst du es mit mir zu tun! • anders krijg je met mij te maken!〈formeel〉 es ist um ihn getan • (a) het is met hem afgelopen, gedaan; (b) het is met hem gebeurd, hij heeft het erg, lelijk te pakkennichts mit etwas, jemandem zu tun haben wollen • niets met iets, iemand te maken willen hebbenes mit dem Herzen zu tun haben • het aan het hart hebbenohne dass ich etwas dazu getan hätte • zonder dat ik er iets voor, aan gedaan had〈informeel〉 die Kinder zur Oma tun • de kinderen naar oma brengenIII sich tun 〈wederkerend werkwoord〉1 gebeuren ⇒ aan de hand, gang zijn2 doen♦voorbeelden:1 es tut sich einiges im Lande • er is een en ander losgekomen, in beweging gekomen in het land2 sich wichtig tun • gewichtig doen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.